zondag 11 maart 2012

Een bijzondere ontmoeting

Daar stond ze dan. In de schemering van de avond, alleen haar wollen muts werd verlicht door de straatverlichting. Ze was rond de dertig, een periode van haar leven waarin ze hoorde te schitteren, maar in plaats daarvan stond ze daar: ze graaide uit prullenbakken.

Als ik nu aan haar denk krijg ik weer die brok in mijn keel als op het moment toen ik haar daar zag staan, toen ik op die bewuste avond op de bus wachtte met mijn zusje. Eerst dacht ik nog bij mezelf dat ze misschien iets per ongeluk in de prullenbak heeft weggegooid? Of wist ze niet meer in welke dat was, en liep ze daarom van hot naar her graaiend in het afval. In een winkelstraat als deze in Leuven vind je genoeg identiek dezelfde prullenbakken. Hoe logisch het ook klonk, het was helaas niet waar. Het kwartje viel toen mijn zusje me vertelde dat ze een half opgegeten broodje uit het afval viste en in haar mond stak. Alleen iemand die voor een lange tijd niet gegeten heeft zou zoiets doen. Een zwerver, een dakloze, een bedelaar. Zij zag er niet uit zoals één van deze mensen. Dat was het geen wat me het meest in verwarring bracht. Ze zag er sober gekleed uit, iets wat slordig, maar zeker niet vergelijkbaar met de driegenoemde figuren. De manier hoe ze te werk ging was ook anders. Ze zocht namelijk met een papiertje in de prullenbak, waarna ze haar winst niet daar ter plekke opat, maar wat verder op. Misschien uit schaamte? Alleen als je op haar zou letten zou je dit opmerken. En dat deed ik dan ook. Niet, omdat ik het zo interessant vond wat ze deed, maar omdat ik gewoon niet op kon houden met kijken en denken. Denken waarom de wereld toch zo in elkaar zat. Waarom bestonden er toch mensen die als grootste zorg van hun dag hebben of hun dure outfit wel matchend is, en bestaan er mensen die maar hopen of ze deze dag wat te eten kunnen vinden? Waarom was zij het die daar moet staan, en niet bijvoorbeeld iemand als Paris Hilton of ik? Zij koos niet voor dat leven, zij moet ermee leren leven. Dit is niet mijn eerste ontmoeting met een zwerver of hoe je haar kan noemen. Helaas zijn er vele zoals haar duizenden, miljoenen... Zij is alleen de eerste persoon van hen die ik ben tegengekomen en zich bewust leek van haar gewaarwording. Ze leek er zich voor te schamen. Misschien deed ze dit niet al zo lang? Misschien is ze bang om herkend te worden door bekenden? Ik wist niet wat er voor gezorgd heeft dat ze nu hier zat. Ik kende haar verhaal niet, wist niks van haar. Ik wist niet hoe ze heet, wist niet of ze een partner had, wist niet of ze kinderen had. Ik zou ook niet weten waar ze na deze ontmoeting heen zal gaan of ze vanavond een veilige slaapplek kon vinden. Of ze morgen zal halen...

Een oud echtpaar en een aantal andere mensen liepen langs, mijn zusje keek op haar telefoon. Zoals altijd had de bus vertraging. De vrouw was nu een eindje verderop, ik kon zien dat ze aan de volgende prullenbak begon. Niemand leek haar op te merken, of deden ze dat wel maar liet het hen koud? Ik wist dat ik spijt ging hebben als ik niets deed. Ik moest íets doen, maar wat? Wat het ook mocht zijn ik moest het nu doen, voordat ik die bus zou stappen. Ik wilde haar geld geven, maar het geld dat in mijn portemonnee zat heb ik die middag nog uitgegeven aan een tas. Ik schaamde opeens zo erg. Ik had die tas eigenlijk niet zo nodig, ik heb genoeg tassen. Ik weet dat ik haar situatie niet kon verbeteren, maar misschien kon ze van mijn geld wel enkele weken van (over)leven. Ik had nog een appel in mijn tas bedachte ik me, dus besloot haar die te geven. Het was het minste wat ik kon doen. Terwijl ik naar haar liep werd de brok in mijn keel alsmaar groter. Het moment dat ze zich omdraaide toen ik haar vragend met “Mevrouw” aansprak had de brok in mijn keel zijn climax bereikt. “Wilt u van mij deze appel?” De bik waarmee ze me aankeek maakte me het nauwelijks mogelijk de woorden verstaanbaar uit te spreken. Ik heb nog nooit in mijn hele leven zo’n droevige blik gezien. Ze was het type vrouw dat je buurvrouw kon zijn, het type vrouw dat je als lerares kon hebben, het type vrouw dat je moeder zou kunnen zijn. Ze was het type vrouw van wie je dit leven niet zou verwachten, gewoonweg het type vrouw dat dit leven niet verdient. Met de woorden “het hoeft niet” haalden ze me abrupt uit mijn gedachten. Ik keek haar even aan en gaf haar de appel. Ze pakte hem aan. Mijn hand raakte de hare die ze goed verstopt had in een handschoen. Hij was warm, en op de een of andere manier stelde me dat wat gerust. Mijn zusje riep me dat de bus eraan kwam, ik draaide me om en holde naar de halte. In de bus gingen we achterin zitten, dat wilde mijn zusje zo graag. Toen ik net plaats gingen nemen, en de bus haar passeerde, keek ze nog even naar me op. Weer die blik, maar nu leek hij wat zachter. Hier scheidden onze wegen.

Op de terugreis naar huis spraken mijn zusje en ik over koetjes en kalfjes, maar in gedachten was ik bij die vrouw. Ik kon haar niet uit mijn hoofd zetten. Ik ben zelf niet rijk, maar ik mag niet klagen. Ik heb altijd genoeg te eten, kan me kleden, heb een dak boven mijn hoofd, en heb nog geld voor extraatjes. Bovenal heb ik mensen om me heen die van mij houden. Zij heeft niks en niemand. Ik dank God voor dit leven dat ik heb, en hoop met heel mijn hart dat zij ooit ook dit allemaal kan hebben. Ik weet nu niet waar ze is, of ze iets te eten heeft, of ze veilig is. Ik hoop dat ze kracht mag vinden om sterk te zijn, om te overleven. Waar ze nu ook mag zijn, ik zal die blik waarmee ze me aankeek nooit vergeten...